Loading

Leo Herberghs Poëzieprijs Juryrapporten

De Leo Herberghs Poëzieprijs

In 2013 stelde Leo Herberghs en zijn vrouw Cis een poëziefonds beschikbaar en nodigde de Stichting Dichter in Beeld (DiB) uit gedurende vijf achtereenvolgende jaren een nog levende Nederlandstalige dichter met een prijs te vereren. Diens werk moet verwantschap vertonen met het werk van Leo Herberghs. DiB wijst daartoe een jury aan. De gekozen dichter ontvangt een geldbedrag en verplicht zich een regel van maximaal 100 lettertekens te schrijven. Deze regel wordt in een boomstam gebeeldhouwd die langs een wandelroute in Kunrade wordt gelegd.

Juryrapporten

De juryrapporten werden door Gert Boonekamp, voorzitter van de jury, geschreven en bij de uitreiking voorgedragen.

Leo Herberghs Poëzieprijs 2014 Juryrapport

De jury koos als eerste dichter die de Leo Herberghs Poëzieprijs krijgt, Kreek Daey Ouwens.

De jury bestaat uit Marije Geenevasen, Paul Hermans en Gert Boonekamp, vz.

Kreek Daey Ouwens (1942) publiceert nog, is een dichter met een landelijk erkende kwaliteit en vertoont een grote affiniteit met het werk van Leo Herberghs. Daarmee voldoet ze aan de drie criteria die Leo, de jury en het bestuur formuleerden.

Paul Hermans duidde de affiniteit met Leo Herberghs’ werk als een ‘echte congenialiteit, met eenzelfde geest van stilte en van aandacht voor het kleinste. Die kwaliteit vind je bij Leo in een hoge ademtocht, bij Kreek in uiterste breekbaarheid en verzwegenheid die je de adem soms benemen. Je neemt haar kwetsbaarheid waar omdat je het wankelen aan de rand van de afgrond voelt, maar tegelijkertijd is diezelfde kwetsbaarheid vervuld van een zachte onverzettelijkheid en weerbaarheid.

In de wind,

geel,

bonzen de klokken

kleine duiven

worden

harde dieven

in de wind,

geel,

zwijgen de klokken

Hoe je van een weiderand met een boom, van een steen in een weiland, van een erf met kippen of een lepel bij het eten, poëzie kunt maken, bewijzen Leo en Kreek. De dingen hebben geen epitheta nodig; de naakte en tastbare alledaagsheid wordt gekozen en betoverd.

Kreek schrijft als de jurken die ze draagt; doorschijnend; ze kiest ze als louter harmonie. Leo steekt zijn borstelige haargroei naar buiten en groet zon en wind en de manen van het paard. Hoe ze tijdelijkheid en eeuwigheid tot spanning brengen, ontdekt u door het lezen van hun gedichten, iets wat de jury eenieder ten stelligste op het hart bindt.

De lucht openbreken. Lopen in kringen,

in bogen. De regen ruiken. De regen

ruiken. Zachte voelsprieten hebben.

Voelen en luisteren, en wat je hoort,

de stilte. Het schuifelen, het woelen,

blekere woorden in de ochtend. Als een

stapvoets gaan van paardehoeven, traag

en afgepast, zo is het, de hemel, het

hele huis deint mee in het ritme, bogen

buigen zich en iets valt op de grond dat

knarst.

Kreek Daey Ouwens is een unieke stem in de Nederlandse poëzie. In De achterkant, een publicatie uit 2009, schrijft ze: ‘het zal erop neerkomen dat ik mijzelf moet laten leven’. In elk gedicht uit deze onwaarschijnlijk krachtige bundel vindt de tere en onbreekbare kwetsbaarheid taal en spanning en krijgen dagelijkse voorwerpen uit haar omgeving een haast sacrale kracht. Ze bevecht haar levend leven na het overlijden van haar echtgenoot en dankzij en ondanks jeugdherinneringen.

Jezelf verstoppen. Jezelf verstoppen als een geheim. In het gras.

In de dode takjes buiten op de grond. In de hoge koffiepot op de

tafel, omdat onze moeder daar haar hand op legt. In het geluid

van de mijn. Jezelf verstoppen in een woord.

Leo noemt tederheid en teerheid als belangrijke kwalificaties van haar poëzie en wie zou die poëzievorst durven tegenspreken.

Ik ga niet meer naar de stad. Het moet afgelopen zijn. Niet

alleen ga ik niet meer naar de stad. Ik ga nergens meer heen. Ik

geloof het. Maar gisteren geloofde ik het ook, en vlak voordat de

winkels gingen sluiten ben ik weer gegaan.

En nog dichter bij Leo’s kwalificatie

Een lichtstreep op de muur, een smalle streep die

mij gaat verlaten. Buiten is het donker. De kamer is lager in de

nacht..

In mijn dromen valt sneeuw en de sneeuw herinnert aan mijn

kindertijd. De sneeuw is nieuw. Beroert het dak. Spreidt, zacht

en bezorgd, een deken over je uit.

En, tenslotte , hoe licht verdriet verlicht.

De dagen

Ik zit aan mijn ontbijt. De zon valt op mijn gezicht. Een streep

licht strekt zich langzaam uit, en raakt mijn bord. Zo fel, dat ik

de kerven zie in het oude tafelblad.

Ik eet niet. Ik leg de lepel naast mijn bord, en mijn hand op

het warme geel van de zon, die nu schijnt op de stoel tegenover

mij. En de stoel weet op wonderlijke wijze die zon terug te

geven, zodat ik in die warmte blijf. De hele dag. In de warmte

van jou lege stoel.

(En op de volgende tevens laatste pagina)

Het verdriet komt in de nacht.

Ik feliciteer Kreek Daey Ouwens met haar uitverkiezing en geef haar graag het woord. Ze leest onder andere het gekozen gedicht voor.

Gert Boonekamp, voorzitter van de jury van de LHPP 1

Maastricht 19.11.2013

Leo Herberghs Poëzieprijs 2015 Juryrapport

De jury koos als tweede dichter die de Leo Herberghs Poëzieprijs krijgt, Emma Crebolder

Emma Crebolder (1942), leeftijdgenoot van de eerste laureaat Kreek Daey Ouwens publiceerde recentelijk haar derde deel van een trilogie, is een dichter met een landelijk erkende kwaliteit en haar werk vertoont een grote affiniteit met het werk van Leo Herberghs. Daarmee voldoet ze aan de drie criteria die Leo, de jury en het bestuur formuleerden.

In haar eerste tweetalige bundel uit 1978 ‘Een hol in de zon’ staat

Waar de zee

doorbrak

blijft de dijk een litteken

verdicht op de huid

van het land

dat zo veilig leek

achter

De zee waarnaast ze in Zeeuws-Vlaanderen werd geboren, verlaat ze in haar gedichten nooit meer en als ze als de salamander over land is vertrokken zoals de titel van haar tweede bundel luidt, blijft haar liefde voor water in haar gedichten expliciet, vooral daar waar er een grens is tussen land en water of waar water ooit rijkdom schiep. Een rijkdom die ze bijvoorbeeld in haar huidige woonplaats vindt en die ze verwoordt in haar bundel uit 1992 ‘Op oude zee of mergelgrond’ : een hommage aan Maastricht met een kus van de zee.

In Zwerftaal laat ze het woord uit slib ontstaan. Het verbaast dan ook niet dat ze een verzoek kreeg in de Zeeuwse Slibreeks te publiceren. Het werd de bundel Zwemsonnetten waarin ze als een meermin zingend van Zeeland naar Schelde en Maas zwemt en met een zwaai van de pagina in haar Tanzania in het Tanganyikameer opduikt waarna ze over de wereldzeeën naar het Titicacameer zwemt.

Net als bij Leo spelen tijd en landschap in al hun dimensies een belangrijke rol. Ze is een spoorzoeker bijvoorbeeld naar de vos die zijn spoor trekt in haar tuin die tegen de St. Pietersberg leunt. Als ze het dier niet vindt, tovert ze het dichtend tevoorschijn.

Haar taal heeft ze gewet met haar studie Duits en vooral met Swahili dat ze opzoog in Afrika waar ze jaren met haar man verbleef. Terug in Nederland gaf ze er les in in Nijmegen, maar ook durft ze erin te dichten. Als ze die gedichten voordraagt, klinken die als muziek waardoor je haar op toonhoogte verstaat.

Ze schuwt optredens niet; ze was de eerste stadsdichter van Nederland en publiceerde in talloze tijdschriften.

In het zoeken naar eenheid in ogenschijnlijke diversiteit deelt ze de poëtische kracht van Leo Herberghs die de sensaties die hem tijdens wandelingen aangrijpen, in verzen benoemt en zó ordent dat er een oorverdovende stilte ontstaat die in haar sacraliteit een weg wijst naar heden, verleden en toekomst. Emma zegt het in 2014 in een interview bij gelegenheid van haar afscheid als bestuurslid van het Poëziefestival Landgraaf als volgt: ‘een gedicht zet iets op een kier waardoor je binnen glipt.’

En in een gedicht:

jaren kijkt ze zo

tot de salamander ontstaat

tussen stenen

Ze dicht op de grens van spreken en zwijgen, soms zelfs visueel zoals in haar jongste en meest rijpe bundels: de trilogie Vergeten, Vallen, Verzoenen. In deze bundels durft ze het experiment maximaal aan. Zowel in vorm als woord biedt ze een blik in hetgeen er gebeurt in een hoofd dat ouder wordt. Het heeft de kracht van een triptiek zoals Rob Molin dat in zijn recensie zo fraai benoemt waarmee hij rechtstreeks verwijst naar de sacrale functie van een dergelijk kunstwerk. Die recensie staat natuurlijk in een tijdschrift met een op deze laudatio rijmende naam: Awater.

In 2010 verwoordt Emma Crebolder dit proces als volgt: ‘Het dichten helpt me tegen het niets.’ De lezer leest vervolgens dat hij met alles wat hem overkomt, iets kan. Dichter bij Leo Herberghs kan ze niet komen.

Mag ik Leo, die zijn naam eer aan doet als de zachtste Leeuw van Limburg, vragen zijn prijs samen met de voorzitter van Dichter in Beeld, Sander Bisscheroux, aan Emma Crebolder te overhandigen als een prijs die heel haar oeuvre in een zomers licht zet en een verte geeft die we zien als we uit het raam kijken van dit monument van Peutz.

Namens de jury,

Gert Boonekamp, voorzitter van de jury LHPP 2

Maastricht/Heerlen, 11.07.2015.

Leo Herberghs Poëzieprijs 2016 Juryrapport

De jury koos als derde dichter die de Leo Herberghs Poëzieprijs krijgt, Maria Barnas

Nu de zomer plotseling zijn ware gezicht laat zien, begrijpt u dat dichters het vermogen hebben met taal de werkelijkheid naar hun hand te zetten. Ik hoop u daar de komende minuten nog meer van te overtuigen.

De leden van de jury zijn: Marije Geenevasen, Sander Bisscheroux, Rouke van de Hoek.

Maria Barnas is onder meer beeldend kunstenaar, dichter, schrijver en journalist en in de combinatie van de laatste drie kwalificaties een directe collega van Leo Herberghs die deze prijs instelde samen met zijn vrouw, Cis.

Een van de voorwaarden voor de nominatie betreft aantoonbare verwantschap met de poëzie van Leo Herberghs. Daar wil ik kort op ingaan.

In de bundel Twee zonnen schrijft zij het gedicht

Zo overzichtelijk

Hij schenkt witte wolken in mijn glas

blauwe lucht. IJsblokjes rinkelen in het landschap

en de dag is een tafel voor twee.

Ik lees het nog eens, doe uw ogen dicht en gun dit landschap uw fantasie en doe dat vanavond nog eens als u gewoontegetrouw aan tafel zit.

Zo overzichtelijk

Hij schenkt witte wolken in mijn glas

blauwe lucht. IJsblokjes rinkelen in het landschap

en de dag is een tafel voor twee.

Maria Barnas blijkt keer op keer in staat via haar gedichten en in haar proza met verwondering naar de wereld te kijken en die blik taal te geven in een frisse, heldere woordkeuze. Vooral in haar taalgebruik ligt er een duidelijk verband met het werk van Leo Herberghs. Beiden kunnen trefzeker en kraakhelder de waarneembare en de onzichtbare werkelijkheid daarachter treffen. Zo ordenen ze de chaos en geven de zogenaamde eendimensionale werkelijkheid een dimensie extra.

Evenals Leo poogt ze de tijd schrijvend in haar greep te krijgen en soms ook achter zich te laten. Ze omringt zich voortdurend met natuur waarbij zij die soms als beschermende dan weer als afwijzende omgeving ontdekt. Naast het opvoeren van personen verschilt ze in die laatste betekenis van de natuur het meest markant van Leo Herberghs’ poëzie.

Na een wandeling door een bos schrijft ze bijvoorbeeld: ‘Bomen keren zich van me af’.

In haar roman De baadster kijkt ze als het ware naar Leo toe. Ze staat op een strookje zand dat haar scheidt van de zee die zich uitstrekt tot achter de horizon. Kun je dat water dat je niet ziet een naam geven, vraagt de hoofdpersoon zich af. En vervolgens denkt ze: ‘Ik vraag me af of dat wel een goede eigenschap is van taal: verleiden, verlangen, verlaten.’ Dat zijn werkwoorden die Leo en Maria en elke goede schrijver hanteren. Door te verleiden en verlangen op te roepen hoopt hij ordening en betekenis te zoeken in zijn waarneming, emoties en denken, waarna hij het gedicht verlaat en aan de lezer schenkt opdat die met hem meedicht, verward raakt en wordt betoverd. Maar ook zelf verlaat hij de beelden omdat ze nooit absoluut zijn en nieuw verlangen naar taal stimuleren.

Een dichter verleidt je met zijn taal en slaagt erin een opening te creëren naar onbekende innerlijke en uiterlijke facetten van de werkelijkheid, waarin je je dan onverwacht thuis voelt, onzeker wordt over je waarneming, op zoek gaat naar de naam van het water dat achter de horizon ligt, naar het goud aan de voet van de regenboog.

Vergankelijkheid wordt door Maria Barnas benoemd in vaak heel kleine en/of vluchtige objecten zoals lucht en wolken en zodanig stil gezet dat er een schilderij / stilleven ontstaat dat alleen genietbaar is als je die betovering wilt opmerken en ondergaan, zoals bv. in het volgende gedicht.

Zet de kleurige kelken op het behang

Die stromen in de dichter als tranen

Met tuiten in lichterlaaie. Kan het raam nu open?

Straks missen we het zuchtje.

Over enige minuten leest Maria Barnas haar dichtregel voor die ze in opdracht schreef en die in een boomstam is gebeiteld. Voor haar als beeldend kunstenaar moet het een dubbel heerlijke plek zijn als ze ooit verliefd en zich herinnerend over het wandelpad bij Ubachsberg loopt en haar gesigneerde regel leest naast die van Kreek Daey Ouwens en Emma Crebolder die in 2014 resp. 2015 de prijs wonnen.

Tenslotte, u vindt het wellicht opmerkelijk dat ook een voorzitter van een jury stoutmoedig durft te lezen in Maria Barnas’ poëzie. Daarin trof ik dromen aan die een prelude vormen op deze middag nu ze in de buurt van Leo zit. Sceptici onder u zullen het niet geloven, maar dichters kunnen echt in een glazen bol kijken en verlangen en verleiden. In haar bundel met de voor mijn keuze zeer toepasselijke titel JaJa De Oerknal luidt immers de laatste strofe van het gedicht

Het precieze kind

Ik aai 1:1 de grijze haren van de man die voor me zit.

Hij kijkt niet om. Men streelt hem mogelijk

wel vaker de haren. Of zou hij mij verbeelden.

Ik hoop dat u de keuze van de jury mede onderschrijft en dat u dus nog meer gedichten van Maria Barnas, Leo Herberghs en de twee eerdere laureaten zult gaan lezen, lees ook Maria’s romans en recensies en bezoek ooit een tentoonstelling van haar beeldend werk.

Maastricht/Heerlen, 9 juli 2016.

Namens de jury van de LHPP 2016

Gert Boonekamp, voorzitter jury

Leo Herberghs Poëzieprijs 2017 Juryrapport

De jury koos als vierde dichter die de Leo Herberghs Poëzieprijs krijgt, Ben Zwaal

Als laureaat voor de Leo Herberghs Poëzieprijs 2017 koos de jury unaniem voor de dichter B.Zwaal uit het waterwingebied van Nederland die na een DNA-test een natte bloedbroeder van Leo Herberghs blijkt te zijn. En de jury kietelt zichzelf omdat hij zo mee zwemt op de golfslag van het behoud van het klimaat.

Hij dicht in ‘dat vat’

het water is gevat

niet in het sieraad

het is het water zelf

dat vat

Bij hem, zoals bij Leo, rijmt de onstuimige natuur i.c. de zee op verlegen makende zachte delen van het cultuurlandschap waarin de mens als individu aan de moederborst ligt. Onstuimigheid tegenover verstilde lyriek, waar Leo het accent meer op de verstilling legt. De natuur is meerduidig: ziet en wordt gezien.

B.Zwaal is een met Leo concurrerend woordminimalist met veel zeer korte titelloze gedichten waarin hoofdletters en leestekens worden gemeden en ademhaling cruciaal is. U hoorde zojuist een voorbeeld. Ook creëert hij een volstrekt eigen woordenboek waarbij hij de spot- of glimlach niet schuwt en de fysieke liefde besluipt als een eeuwig jonge minnaar: met woorden als rijmrok, bloosblank, zoetlip.

In: oever drinkt oever (2013)

de hemel is rukwind

bolt het dek op

bloosblank

zachte zoetlip

zoenige benen

onder rijmrok

oor komt

ter schelpe

het wemelt

Van Dale helpt niet de door uw pc roodonderstreepte woordjes correct te spellen.

‘oever drinkt oever’ begint evenals ‘fiere miniature’ zijn debuut uit 1984 met gedichten van één regel of enkele regels. Ik lees de eerste twee gedichten:

tij

grijst

roei rivier

roei wijder dan water

wrik de rivier

op

bevaren concordia

schaambot

delta

is onze hope

oever

drinkt

oever

En dan op p. 16 gaat de hemelpoort open met porta coeli. De eeuwig werkende Rotterdammer slaat zelfverzekerd rechtsaf bij GroenLinks.

porta coeli

extase

welvaart zoog

hoeve melkvloei

leeg

het scheur in

de tak botlek

over de maas

raast de waterweg

slepers pernissen

de tankers

olie slurpt holy

braakt super

fosfaat

longen

snuiven

rijnmonde

almonde

Ook de hemelpoort vecht om de gunsten van Rutte vs. Klaver. Of om het poëtischer met Beckett te zeggen: All poetry is a prayer.

Daarbij vergeleken zijn Sol LeWitt, Yves Klein en Jan Schoonhoven wildebrassen. Evenals de werken van deze minimalisten vragen zijn gedichten een uiterste aan concentratie en evenals deze schilders verrassen ze steeds uitdagender bij hernieuwde kennismaking.

B.Zwaal blijkt met zijn woordvondsten verwant aan Paul van Ostaijen al besef ik dat dit contradictoir klinkt na de vorige opmerking. En hij blijkt nog meer verwant aan Dali die in één volstrekt nieuw beeld een eeuwige impressie realiseert door de volmaakte gerichtheid van zijn pijlen zoals Federico García Lorca dicht in zijn Ode aan Salvador Dali: canto la firme dirección de tus flechas: ik bezing de volmaakte gerichtheid van je pijlen.

Een zeer typerend verschil tussen Leo en B.Zwaal is gelegen in het landschap dat beiden beminnen: het geweld en de weidse schoonheid van water die soms op je afstormen tegenover het stillere Limburgse landschap waarin de natuur schuil gaat tussen heuvels en ont-dekt wil worden. Beiden laten ervaren hoe schatrijk ons land is als je bereid bent kijkend en ademend te wandelen, zeker als je je ook nog laat inspireren door beider poëzie. Hoe kun je bij stormweer de zee beter ervaren dan in B.Zwaals regel ‘zee kerkt / tegen rotsen’.

B.Zwaal personifieert beelden en nog meer: hij biedt een meebewegend beeld. Hij was jarenlang directeur en vormgever van het bewegingstheater waarbij hij ook Schunck in Heerlen bezocht. In die functie liet hij acteurs in een ruimte bewegen waarvan je als toeschouwer ineens en voor eeuwig zag welke lijnen die ruimte bepaalden. Dat vermogen beelden in beweging en beweging in beelden te creëren, buit hij uit in zijn poëzie. Hij zoekt daarin vat te krijgen op de ongrijpbare zee, en als ruimtevaarder op de talloze lijnen van een ruimte waarin je meent al heel lang elk detail te kennen.

In: vers v (2004)

zoveel maan is zeldzaam

tanige bosjes leiden langs wegen

de nacht

van de takken overbevracht

valt licht

lijk regen

in uw schuilzegen

princesse

Je zou Leo Herberghs een groene Limburger kunnen noemen en B.Zwaal een natte Hollander; beiden meesters in het gedicht van geringe omvang waarmee ze de onwaarschijnlijke grootsheid verwoorden van de omgeving waardoorheen ze wandelen en de lezer en wandelaar een échte bril van Pearl schenken.

Beiden kunnen ook ineens verrassen met schitterende en vaak bijzonder geestige allusies op de beweging van hun eigen lichaamsdelen. Zo wijdde Leo een zeer lang gedicht aan zijn knie en koos B. Zwaal als beweger voor een JohanCruijffoverstapje dat die maakte in Spanje waardoor B.Zwaal het tv-beeld onjuist interpreteerde

nu het overstapje mislukt was

moest het been worden gerekt om

de nieuwe stappoging te doen slagen.

in pezen en elastieken verpakt

bereikte dat been zo’n rekkracht

en stapkracht dat het in één keer

om de aarde terug was en zodoende

ondanks alle pogingen z’n plek bij wijze

van spreken niet kon verlaten en met

lede ogen het overstapje moest opgeven.

Zou hij ergens een nr. 14 op zijn lichaam dragen waar alleen mevrouw Zwaal weet van heeft?

Het januarinummer van de Gids is gewijd aan de Tropen. B.Zwaal laat zich als verstekeling op De Bontekoe meevoeren en verlegt in Java al zijn smaak-, geur- en taalgrenzen bij het zien en proeven van tropisch fruit. Hij is fijnproever, dichter, verliefde en Dali ineen. Het gedicht verrast met zijn onhollandse weelde. Doe uw ogen dicht, en meld u aan op 13 mei 1717 op De Bontekoe waar u welkom wordt geheten door scheepsjongen Ben Zwaal die u na enige weken varen rondleidt op de fruitmarkt in Djakarta waarbij de verkoopsters en het fruit met elkaar in gesprek gaan. Open nu uw ogen en kijk tropisch verliefd naar uw partner.

zoekend aan haar felle hart

plukkend

aan haar schoot

dorstend tot de lippen

woelend

naar een beet

van tand verlangend

rilden de vruchten

gaven zich over

bonkend onder slagen

van haar hart

een ijle

lichtschouderige bemanteling

valt over het tere vruchtbeginsel

maar ook

pal staande borsten verrijken de ogen

in het deldal is zij zo vrolijk

voor gulzig deinst zij niet terug

en is licht

stralend haar mond

die weelde der vruchten is onbetamelijk verrukkelijk

dijschoon daarbij zeer gepast

een facet

een terloopse beneveling pleit voor de lippen

hun dadendrang met

fanfare vanille

veile passages

de cortex

passeren

beloken vruchten

ontsluiten haar mond

Een echte Hollander zal bij het inzien van de bundels van Leo of B.Zwaal denken: ‘Moet ik zoveel geld betalen voor zoveel bijna lege pagina’s?’ Eenmaal verlost van die zuinigheid, ontdekt de bezitter van beider werk dat je het niet alleen kunt blíjven lezen, maar dat het steeds nieuwe bewegingen leert maken in en buiten jezelf en dat evenals in de natuur weinig alles blijkt te zijn.

De jury is dan ook gelukkig deze dichter een eeuwige plek te mogen geven in het landschap van Kunrade; een plek waarvoor hij over enkele minuten de regel leest die door Tycho Flore in zijn boomstam is gebeeldhouwd. Ik durf er blindelings van uit te gaan dat hij er zich wel bevindt als Dionysos naast drie Gratiën: Kreek, Emma en Maria.

Maastricht / Heerlen, 13 mei 2017

Namens de jury

van de Leo Herberghs Poëzieprijs 2017:

Gert Boonekamp, voorzitter

Leo Herberghs Poëzieprijs 2018 Juryrapport

De jury koos als vijfde dichter die de Leo Herberghs Poëzieprijs krijgt, Frans Budé

Unaniem koos de jury de dichter Frans Budé als winnaar van de Leo Herberghs Poëzieprijs 2018 en voelt zich bij de keuze extra gesteund door de grote lof die Leo Herberghs sedert jaar en dag uit voor het werk van deze streekgenoot.

Aanblik

Het oog ziet soms te veel, een mond

loopt weg, een hand raakt niet gevuld.

Zo breed de angst die opspringt

in het lijf, dat wat doet en weg-

haalt, men schiet nabij, draagt

woorden toe als om te stelpen de vloed

die kronkelt in het stille hoofd.

Deze favoriete regels van Frans Budé zijn ook een spiegel van de poëtische aandrift van Leo al is het woord angst wellicht niet op laatstgenoemde van toepassing.

Frans Budé is een dichter met een rijk palet die niet schroomt gedichten te schrijven over componisten en schilders bij gelegenheden als tentoonstellingen en muziekuitvoeringen. Hij wordt daarvoor vaak gevraagd omdat hij er steeds in slaagt een vorm en woorden te vinden waardoor deze kunstuitingen voor de bezoeker of luisteraar oplichten en een extra dimensie krijgen.

De Leo Herberghs Poëzieprijs krijgt hij door wat hij zelf ‘Bestendig verblijf’ noemt dat hij in velerlei nuances evoceert, met name in zijn tekening van het Limburgs landschap. Hij laat daarbij net als Leo horen wat de harmonie van taal en stilte vermag op te roepen waardoor plaatsen waaraan iedereen achteloos voorbijloopt, plotseling verschijnen. Hij maakt die tastbaar op een vaak weemoedige toon. Want meer dan bij Leo is het onvermijdelijke einde, de afloop, veelal expliciet zichtbaar en hoorbaar. Onvermoeibaar, met een obool onder zijn schoen, houdt Budé Charon van zich af.

Uit ‘Maaltijd’

Zolang wij bij het water staan,

de zwaan opzwemt achter onze rug,

zand zijn ruimte krijgt, zijn wij

landschap in het voorportaal, geel,

gelaagd. Vanbinnen talloos veel, gedoopt

en niet vergaan, ongekend gestorven

in een rilling van licht. Opgestaan

zijn wij, meegegaan met de streling van

de vloed om onder het balsemen van de maan

water te verstaan dat naar ons roept,

in brokken zich verbrijzelt – in steen,

in bloed.

Constanten in Budés werk zijn leven en dood, afscheid en welkom, hij dwaalt in gangen en kamers van zijn huis, gestuwd door de tijd waar hij de lezer begroet. Frans doet dat vaak letterlijk als hij grote voorgangers oproept onder wie Wilfred Owen, Alain-Fournier en ook Guillaume Apollinaire die hij op het moment van zijn dood in zijn eigen leven roept ‘terwijl ik met u in gedachten / tergend langzaam aan een fietstocht begin’. Hij wekt hen tot leven in zijn bundel ‘Achter het verdwijnpunt’, een klassieke Budé-titel. Ook Nederlandse vrienden krijgen hun monument onder wie Hans Groenewegen met de weemoedige handreiking: ‘was nog even gebleven’ en Hans van de Waarsenburg met ‘jouw stem die voor altijd / in mijn hoofd zingt’.

En, Frans Budé is ook een Maastrichtenaar, wellicht een tot de vierde macht als hij over de Maas schrijft waar Leo het moet doen met de Weltervijver en de Caumerbeek. Die rivier stroomt met alle macht en schoonheid komend en verdwijnend door zijn stad waarin Frans Budé wandelend meezingt: ‘Bij elke stap bezig met de overkant … Droom die ik bewaar, ik draag hem met me mee.’

Ik lees uit ‘ Achter het verdwijnpunt’

Sta op, verstrengel je met het weefsel van de nacht,

draag vol trots de rijpe vruchten der aarde,

de ijskristallen van een novembernacht, verplaats

het gemurmel naar een andere zijde. Meet jezelf

vleugels aan, bezweer de nietsontziende dood.

Ontwijk het gekwetter dat stampt in je hoofd,

de golf die door je lichaam glijdt – en dan

onder een zelfverzonnen maan de zee tegemoet,

de zinnelijke, die klotst als aanminnig geruis.

Als Frans Budé wordt getroffen door het landschap en het water, het bos, de tuin raakt hem de tijdelijkheid, het voorbijgaande dat hij in de taal van het gedicht onder woorden brengt waardoor het alledaagse vol bloed en leven stroomt.

Zijn vriend Cees Nooteboom kiest daar een treffende vergelijking voor in het nawoord van ‘Ein Haus in der Erde’, een tweetalige bundel van Frans uit 2016. Ik parafraseer diens gedachtegang. Hij suggereert dat Frans in een kamer naast de zijne verblijft waar die haast geluidloos taal creëert met een eigen muziek die de stilte in een zachte beweging brengt met een hoogst persoonlijke zinsbouw en syntaxis waardoor je gaat smeken om een ontmoeting. Zeer fascinerend noemt Nooteboom de gedichten die Frans Budé wijdt aan voorwerpen die kennissen en vrienden hem cadeau deden na hun vakantie. Ze zijn te vinden in de cyclus Handbagage. Nooteboom noemt daarin het gedicht over en beeldje van een pelgrim dat in het gedicht spreekt wanneer Frans het een stem geeft. De jury vindt dat met name dat aspect correspondeert met de poëzie van Leo die het landschap in zijn talloze verschijningsvormen toonzet waardoor er tussen beide dichters en hun lezers een dialoog ontstaat. Frans Budé vindt dan ook een titel als ‘Airport aarde’ uit zijn bundel ‘Transit’ die met een flits de kern van zijn poëzie én die van Leo verwoordt.

Aan het slot van deze vijfde en laatste uitreiking van de Leo Herberghs Poëzieprijs lees ik namens alle winnaars en betrokkenen als dank aan Leo en Cis het gedicht dat Frans schreef bij gelegenheid van Leo’s negentigste verjaardag die zonder Cis ondenkbaar zou zijn geweest.

Lieflijk landschap

(voor Leo Herberghs)

Over het onbetreden pad schuifelt een naaktslak

door het slijk zijn glimmend spoor de verte in.

Soms moet je een slak zijn, een meeuw in glijvlucht.

nieuwsgierig een andere weg inslaan, kijkend achterom

struikelen over stronken en zien hoe twee mensen

hier houden van elkaar, lachend blijven genieten van

het draaien van die ene molen in de beek, keer op keer

met bakken water omhoog, even geduldig weer neer.

Tenslotte, de jury is gelukkig Frans Budé een eeuwige plek te mogen geven naast vijf collega’s in zijn en Leo’s Limburgs landschap met een regel die hij dadelijk leest en die door Tycho Flore in een boomstam is gebeeldhouwd. Het is een zichtbaar eerbetoon aan een dichter van wie mee dan zeven componisten gedichten op muziek hebben gezet en die in zeker zeven talen is vertaald.

Namens de jury

van de Leo Herberghs Poëzieprijs:

Gert Boonekamp, voorzitter

Maastricht, Heerlen, mei 2018