Loading

Nederlands Klas 2

Het lezen van gedichten

A Leeropdrachten

1 Door de presentatie, de manier waarop een tekst op de bladzijde staat, herken je een tekst als gedicht. De versregels van een gedicht lopen (vrijwel) nooit over de hele breedte van de bladzijde en van boven- tot onderaan, zoals de regels van een prozatekst, en bij een gedicht is er veel wit op de pagina.

2 Een strofe bestaat uit één of meer versregels.

3 Enjambement is als een versregel wordt afgebroken op een plek waar geen vanzelfsprekend versregeleinde is (pauze, komma, punt).

4 Samenhang ontstaat door (1) inhoudelijke herhaling, (2) rijm en (3) metrum.

5 (a) fout, (b) fout, (c) goed, (d) fout, (e) goed.

6 De wending is een overgang in een sonnet waarbij het rijmschema verandert en de inhoud meestal ook.

7 De dichter is een levend mens, het lyrisch-ik is een ik-figuur in een tekst die duidelijk zijn gevoelens uit.

B Leesopdrachten

Opdracht 1

“Beer” en “Krachtig spul”

Voer de opdracht stap voor stap uit. Probeer verschillende mogelijkheden uit en onderzoek welke effecten je kunt bereiken. Voeg gerust woorden toe.

Opdracht 2

Ingmar Heytze “Prijsvraag voor dichters”

a Vijf strofes.

b Terzine.

c Distichon.

d Assonantie.

e Alliteratie.

f Je kunt proberen de regels te laten rijmen, maar dat hoeft niet. Probeer verrassende effecten te bereiken.

Opdracht 3

Leo Vroman, “De verstandige dolfijnen”

a Door de presentatie van de tekst op de bladzijde: veel wit om strofes heen.

b Vijftien; “Moraal” is weliswaar een op zichzelf staand woord, maar geldt wel als afzonderlijkeversregel.

c Distichon.

d Gepaard rijm.

e Er is geen enjambement, de regels eindigen niet op een ongebruikelijke plek; de versregel wordt niet afgebroken op een plek die je niet verwacht.

f Alliteratie.

g Alliteratie.

h Volrijm.

i Een opponeerbare duim is een duim die je (zoals bij een mensenhand) tegen de afzonderlijke vingers kunt plaatsen.

j Er is geen lyrisch-ik.

k Leg uit wat jij van de moraal vindt. Wat doen de dolfijnen na de uitvinding van kruit en atoombom?

Opdracht 4

Gerrit Komrij, “Creativiteit”

a Sonnet.

b Twee rijmklanken.

c Gekruist rijm.

d Gekruist rijm.

e Assonantie: stad, zag, neveldampen. Ook: waarin, straten.

f Assonantie: stad, schaterlach, vernam, alleen, gracht, rouwbeklag.

g Jambe.

h De wending ligt tussen versregel 8 en 9. In de twee kwatrijnen is de stad somber, naargeestig, na de wending vrolijk en opgewekt.

i “Verkeerde” betekent „veranderde‟.

j De inhoudelijke samenhang ontstaat door de herhaling van de stad en de stedelijke kenmerken.

k De hij-figuur krijgt een kus van een vreemdeling.

l Probeer een verband te leggen tussen de titel, de inhoud van het gedicht en wat er gebeurt: wie veroorzaakt de verandering?

m Je eigen mening. Leg uit waarom wel/niet.

Opdracht 5

Hagar Peeters, “Hollandse zondvloed”

a Distichon.

b Geef minimaal één argument waarom je het wel/geen sonnet vindt. Let op rijmschema, tegenstelling, wending.

c Zo komt de nadruk te liggen op de strijd tegen het water en de inpoldering. De afsluitdijk scheidt Noordzee en Waddenzee, de luchthaven (Schiphol) ligt op voormalige zeebodem.

d De nadruk ligt op “morrelen”. Wat morrelt? De nadruk komt te liggen op wat er op het bed gebeurt.

e Alliteratie: klokken, klepelen.

f Assonantie: klokken, god.

g Alliteratie: keurig, kreunen.

h De “ouden” zijn onze voorouders, de Nederlanders van vorige generaties.

i “Dit laagland” is Holland (Nederland).

j De inhoudelijke samenhang ontstaat door de herhaling van woorden die naar de inpoldering en strijd tegen het water verwijzen: afsluitdijk, luchthaven verrezen uit zee, laagland, dijken, polders.

k De splitsing is bij “maar” in vs. 7. Voor de splitsing gaat het over het (veranderende) land, na de splitsing over wat in het bed gebeurt.

l Geef minimaal één argument voor jouw betekenis. Probeer jouw betekenis over het gedicht als geheel te laten gaan.

m Ironie is milde (zelf)spot. Leg uit of je dit van toepassing vindt, of niet.

n Geef je oordeel en waarom je dat oordeel hebt.

Opdracht 6

Rutger Kopland, “Vertrek van dochters”

a Kwatrijnen.

b De ik-figuur is geen lyrisch-ik. De ik-figuur is rustig, bedachtzaam; er is geen sprake van een uitbundige weergave van de gevoelens.

c Samenhang ontstaat door inhoudelijke samenhang (de herinneringen aan de dochters) en rijm (alliteratie en assonantie).

d Probeer aan te geven wat voor jou de betekenis van het gedicht is. Verwijs naar de inhoud van het gedicht.

e Waarom wel/niet herkenbaar? Verwijs naar de inhoud van het gedicht.

f “Inderdaad” slaat op het feit dat de dochters volwassen zijn geworden; daarom vertrekken ze.

g “Niet meer” slaat op het feit dat de dochters zo oud zijn geworden dat ze niet meer zoals vroeger kusten met de ouder (de ik-figuur). Toen de dochters klein waren was kussen vanzelfsprekend, nu ze volwassen zijn niet meer.

h Alliteraties: huid, haar; ook: meer, mij.

i Aan het einde van vs. 6 komt de nadruk te liggen op wat niet meer voor de ik-figuur bedoeld is; het enjambement aan het einde van vs. 10 benadrukt dat het om de kamers van de dochters gaat.

j (1) De dochters vertrekken, ze verlaten de ouderlijke woning; (2) de ik-figuur staat in de laatste strofe in de kamer van de dochters.

k Probeer de stemming in een paar woorden te formuleren. Waarom roept het gedicht een bepaalde stemming op? Welke stemming?

Opdracht 7

Menno Wigman, “Praten in bed” en “Onder het asfalt”

a Leg uit wat bepalend is voor jouw keuze: onderwerp, herkenning, knappe vorm?

b Breng jouw betekenis in verband met de inhoud van het gedicht.

c Analyseer vooral die elementen die voor het gedicht van jouw keuze belangrijk zijn.

d Waarom dit eindoordeel?

1. Wat is het meewerkend voorwerp?

1. De directeur gaf haar een mooi cadeau.

2. Het vakantiewerk heeft ons vijftig euro opgeleverd.

3. Voor de school stond een groep jongens.

4. Die overtreding kostte hem de gele kaart.

5. Hij liet haar zijn website zien.

6. De winnaar wordt een boekenpakket aangeboden.

7. Zij heeft hem het nieuwtje al verteld.

8. Heb je voor mij ook een blikje meegebracht.

9. Bij de opening van de schouwburg hebben ze alle bezoekers een drankje aangeboden.

10. Waarom hebben jullie dat aan hem gegeven?

2. Wat is het lijdend voorwerp?

1. Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verrassing gegeven.

2. De toets heeft Albert een onvoldoende opgeleverd.

3. De leraar moest haar de iPod teruggeven

4. Iedere dag worden aan de ambtenaar veel vragen gesteld.

5. Artsen zonder grenzen hebben de slachtoffers medicijnen en dekens uitgedeeld.

6. Je opmerking lijkt me niet erg gelukkig.

7. Zij leent haar zus nooit iets.

8. De leraar liet de klas de nieuwste Lijsters zien.

9. We hebben mijn opa een fles drank gegeven.

10. De burgemeester is vanmorgen het eerste exemplaar aangeboden.

3. Wat is het onderwerp?

1. Op Terschelling stonden borden op het strand die waarschuwden voor de gevaarlijke stroming.

2. Bij deze verschrikkelijke hitte ga ik dat werk niet doen.

3. Tijdens het toernooi zal de sponsor de drankjes betalen.

4. Tijdens de uitwisseling in Denemarken heb ik mijn telefoon verloren.

5. Wij zagen in de haven een prachtig zeiljacht.

6. Je moet hem wel zijn boek teruggeven.

7. Zij is dol op haar hondje.

8. Hij gaf het haar.

9. Dat lijkt mij niet handig.

10. Hij stond te wachten op zijn vriendin.

4. Wat is de persoonsvorm?

1. Ik eet een boterham.

2. Ik zit de hele dag op twitter.

3. Ik retweet nooit.

4. In de avond moet ik mijn telefoon inleveren.

5. Mijn telefoon gaat om de haverklap.

6. Ik ren me rot naar alle lokalen.

7. De vrijdag is echt te lang.

8. Morgen moet ik trainen voor voetbal.

9. Zaterdag heb ik een wedstrijd.

10. In dat restaurant kom ik graag.

5. Zeg van de werkwoordsvormen of ze een hulpwerkwoord (hww), een zelfstandig werkwoord (zww) of een koppelwerkwoord (kww) zijn.

(1. Mag) jij vuurwerk (2. afsteken)?

Hij (3. heeft) een nieuwe auto.

De meeste leraren (4. zijn) aardig.

Zij (5. mag) zaterdag naar de disco.

Dr. Atkins (6. was) toen weer drie kilo (7. aangekomen).

Dat (8. zou) ik nooit (9. gedaan) (10. hebben).

6. Welk voorzetsel?

1. een gesprek voeren … je mentor

2. een overwinning behalen … je tegenstander

3. het besturen … een auto

4. stuiten … een zwerm bijen

5. mededelingen doen … de situatie

6. het woord richten … de klas

7. een beroep doen … zijn verantwoordelijkheidsgevoel

8. verslaafd zijn … gamen

9. gehecht zijn … luxe

10. vertrouwen hebben … iemand

7. Jou of jouw, u of uw?

1. Is dat schrift van …?

2. Klaas vindt … recept beter.

3. Zal ik … even helpen?

4. Ik erger me aan … gemopper.

5. Ik doe dat in … aller belang.

6, Hij heeft u … brommer zien stallen.

7. Hij heeft … jas naar de garderobe gebracht.

8. Ik heb … broer ook uitgenodigd, meneer Jansen.

9. Dat is niet van … .

10.Ik waarschuw … niet nog een keer.

8. Wat is de betekenis van......?

1. inheems

a. van het land zelf

b. plat

c. achterstallig

2. feilloos

a. zonder fouten

b. heel diep

c. glad

3. amanuensis

a. helper bij scheikunde of natuurkunde

b. conciërge

c. hulpbisschop

4. fiasco

a. mislukking

b. samenwerking

c. ijskoud

5. benijden

a. jaloers zijn op

b. plat maken

c. zitten naast iets of iemand

6. alibi

a. bewijs dat je op moment van misdaad ergens anders was

b. vogel

c. visum

7. gecompliceerd

a. gekopieerd

b. moeilijk

c. bewerkt

8. parallel

a. evenwijdig

b. harde klap

c. parachutist

9. barbaars

a. arm

b. van de kapper

c. ruw

10. belemmeren

a. bevloeien

b. verhinderen

c. zeuren

9. Benoem het woord waar het cijfer achter staat.

De vijf (1) eilanden van de (2) Nederlandse Antillen en Aruba (3) hebben internationaal naam gemaakt door de prachtige (4) onderwaterwereld. De prachtige vissen (5) en het schitterende koraalrif trekken (6) liefhebbers van overal op de wereld. Indien (7) u wilt leren duiken, kunt u terecht bij talloze duikscholen. In (8) het hoogseizoen is het verstandig om een duikcursus te reserveren, de rest (9) van het jaar kunt u gewoon beginnen wanneer u (10) wilt.

10. Vul de juiste spelling in.

1: Het (stelen) schilderij.

2: Het (verkopen) boek.

3: Het (stranden) schip.

4: De (rennen) afstand.

5: De (lopen) afstand.

6: De (posten) brief.

7: Het (afbranden) huis.

8: De (sluiten) envelop.

9: De (openen) envelop.

10: De (verven) muren.

11. Wat is het meervoud van:

1: salto -

2: ree -

3: zee -

4: cadeau -

5: havik -

6: operatie -

7: observatie -

8: leeuwerik -

9: lomperik -

10: neusspray -

12. Werkwoordspelling

1. Ik ben benieuwd hoe lang hij het uithou... .

2. Hij beoordeel... de gebeurtenis niet erg objectief.

3. Word... je nog opgenomen in de selectie van het eerste elftal?

4. Heeft die scheidsrechter alweer ge... (fluiten) bij een thuiswedstrijd van onze club?

5. Ik ben in 2009 verhuis...naar Amsterdam.

6. Beantwoor... hij de post altijd zo laat?

7. Hij heeft zijn reactie maar snel gedele... .

8. Het gebeur... de laatste tijd steeds meer .

9. De lekkagevlekken zijn nog steeds zichtbaar op het pas gewi... plafond.

10. Hij zat op de plek waar hij wel vaker uitrus... na zware arbeid.

Credits:

Created with an image by Pexels - "architecture windmills holland"

Report Abuse

If you feel that this video content violates the Adobe Terms of Use, you may report this content by filling out this quick form.

To report a copyright violation, please follow the DMCA section in the Terms of Use.