Doelstelling
De Stichting Dichter in Beeld stelt zich ten doel dichters en gedichten een fysieke plek te geven in het straatbeeld en landschap in een combinatie van poëzie en andere kunstvormen. Geruime tijd was haar werkgebied de Nederlandse provincie Limburg, maar de laatste jaren is de stichting ook in andere delen van het land actief, onder meer in Rozendaal en Beverwijk/Wijk aan Zee. Dichter in Beeld wil - in goede afstemming met de overheid - een intermediair zijn tussen de dichter en de samenleving. Doel is de dichtkunst letterlijk en figuurlijk de ruimte te geven en het publiek in aanraking te brengen met de schoonheid van de poëzie. Voor de periode 2020 tot 2025 is onder meer Maastricht gekozen als plaats waar Dichter in Beeld de ontmoeting tussen poëzie en publiek wil vormgeven in de continuering van de Leo Herberghs Poëzie Prijs.
Beleid voor de periode 2020 tot 2025
De prijs wordt, te beginnen in 2020, vijf jaar achtereen jaarlijks uitgereikt door stichting Dichter in Beeld (DiB).
De dichter ontvangt een geldbedrag van € 750,- in ruil waarvoor de dichter een gedicht schrijft.
De vijf gedichten gaan onderdeel uitmaken van een wandelroute door het Frontenpark (Sphinxgebied) te Maastricht. Het gedicht houdt op enigerlei wijze verband met de natuur van het Frontenpark en dus met Maastricht en het dient te associëren met het oeuvre van Leo Herberghs, de naamgever van de prijs.
De uitreiking van de prijs geschiedt tijdens een feestelijke bijeenkomst waarna er een onthulling plaatsvindt op de locatie in of bij het Frontenpark.
De vijf uitgevoerde gedichten vormen een literaire wandeling ter nagedachtenis aan Leo Herberghs.
Aan deze wandelroute wordt uiteindelijk een publicatie gewijd.
De criteria
Aan de keuze van de dichter ligt de vraag ten grondslag: ‘Kan de dichter een gedicht schrijven dat prikkelend en innovatief is en aansluit bij het beleid van de gemeente Maastricht om het Frontenpark een hippe en dynamische uitstraling te geven? Enige associaties met het werk van Leo Herberghs moeten in het gedicht te herkennen zijn.’
Uitgangspunt voor de keuze van de dichter is dat het gaat om een in de Nederlandse taal publicerende dichter die zich als zodanig heeft bewezen en daarvoor maatschappelijke erkenning heeft gekregen.
De jury
De jury voor de toekenning van de LHPP 2021 bestaat uit:
- Frans van Wijmen, voorzitter
- René Corten, lid
- Peter Pluijmen, lid
Bij haar werkzaamheden heeft de jury zich laten adviseren door
- Gert Boonekamp
- Gijs van Elk
De jury doet een bindende voordracht aan het bestuur van de Stichting Dichter in Beeld dat bestaat uit Johan Dinjens (voorzitter), Gijs van Elk (secretaris en penningmeester), Harald Merckelbach en Henk Groenewegen.
Keuze jury
Voor de Leo Herberghs Poëzie Prijs 2021 is de keuze gevallen op de dichter:
Marieke Lucas Rijneveld
Een korte biografie.
Marieke Lucas Rijneveld (geboren als Marieke Rijneveld, Nieuwendijk 1991) is een Nederlandse schrijver en dichter. Zij groeide op in een gereformeerd boerengezin. Op negentienjarige leeftijd verhuisde ze naar Utrecht, studeerde een jaar Nederlands aan de docentenopleiding en volgde daarna een opleiding aan de Schrijversvakschool in Amsterdam. Haar werk werd gepubliceerd in onder andere de VPRO Gids, De Revisor (in 2015-2016 was ze redacteur van dit tijdschrift), Het liegend konijn. De Gids en Hollands Maandblad.
Rijneveld ontving de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs en het C.C.S. Crone-stipendium 2015. In juni 2015 verscheen de dichtbundel ‘Kalfsvlies’ die werd bekroond met de C. Buddingh’-prijs 2016 voor het beste poëziedebuut van dat jaar. Door de Volkskrant werd Rijneveld uitgeroepen tot literair talent van 2016.
In 2018 verscheen de roman ‘De avond is ongemak’, die in de loop van het jaar een bestseller werd. Rijnevelds thematiek in dat boek is naar eigen zeggen beïnvloed door die van Jan Wolkers. De Engelstalige uitgave door literair vertaler Michele Hutchison, ‘The Discomfort of Evening’, won op 26 augustus 2020 de Booker International Prize 2020.
‘Fantoommerrie’, de tweede dichtbundel, verscheen in februari 2019 en won de Ida Gerhardt Poëzieprijs 2020. In november 2020 verscheen haar tweede roman ‘Mijn lieve gunsteling’ die in februari 2021 werd opgenomen op de longlist voor de Libris Literatuur Prijs.
Rijneveld werkt twee dagen in de week op een melkveebedrijf.
Rijneveld wilde al in groep drie graag een jongetje zijn en verzon toen Lucas, een fantasievriendje. Eenmaal op de middelbare school werd ze gepest omdat ze jongensachtig was, ze paste zich aan. Toen Rijneveld negentien jaar was, kwam dat jongensachtige terug; in 2010 voegde zij de naam Lucas toe als tweede voornaam. In een interview in de Volkskrant: “Ik voel me zowel jongen als meisje, een tussenmens.” Rijneveld zou willen dat er, net als in het Engels, een genderneutraal persoonlijk voornaamwoord (‘they’) zou bestaan; zij vindt het jammer dat er in het Nederlands nog geen voornaamwoord is voor non-binaire mensen. Omdat er geen beter woord is, kiest ze ervoor om zich in het Nederlands te laten aanduiden met ‘zij’.
Een opdracht van Uitgeverij Meulenhoff om werk van de Amerikaanse dichteres Amanda Gorman uit het Engels te vertalen, gaf Rijneveld eind februari 2021 terug, nadat op sociale media kritiek was geleverd op de keuze van Meulenhoff voor een ‘witte’ vertaalster van wie te weinig affiniteit werd verwacht met poëzie uit de zwarte gemeenschap. Ook haar gebrek aan ervaring met spoken word-literatuur speelde een rol. De kwestie leidde tot veel discussie en commentaren, waarop Rijneveld reageerde met het gedicht ‘Alles bewoonbaar’ (‘Everything inhabitable’).
Alles bewoonbaar
Nooit het verzet kwijtgeraakt, het oergewoel in lief en leed,
of toegegeven aan de kanselpreek, aan Het Woord over wat
goed of fout, nooit te lui geweest om op te staan, om tegen
alle bullebakken in te gaan en met geheven vuisten de
hokjesgeest bevechten, tegen de rellen in je hoofd van het
niet-weten, om de onmacht met het stierenrood in je ogen te
temperen, of met rotsentrots altijd je eigen zin te verkondigen,
toe te kijken hoe iemand tot moes en het laatste restje
waardigheid te zien wegsijpelen, je bent tegen schedelmeten,
tegen knechtschap, tegen alle hoekigheid van de mens.
Nooit het verzet kwijtgeraakt, de kiem van de ontworsteling,
je afkomst draagt een rouwkleed, je afkomst had gelukkig
een vluchtstrook, niet dat je over alles mee kunt praten,
dat je altijd ziet hoe het gras aan de andere kant soms
dor en minder groen – het gaat erom dat je je kunt
verplaatsen, dat je de verdrietzee achter andermans ogen
ziet liggen, de woekerwoede van heb-ik-jou-daar,
je wilt zeggen dat je misschien niet alles begrijpt, dat je vast
nooit helemaal de geraakte snaar vindt, maar dat je het
wel voelt, ja, je voelt het, ook al is het verschil duimbreed.
Nooit het verzet kwijtgeraakt, en toch inzien wanneer
het niet jouw plek is, wanneer je moet knielen voor een gedicht
omdat een ander het beter bewoonbaar maakt, niet uit onwil,
niet uit verslagenheid, maar omdat je weet dat er zoveel
ongelijkheid, dat er nog steeds mensen achtergesteld,
jij wil juist verbroedering, je wil één vuist, en wellicht is je hand
nu nog niet krachtig genoeg, of moet je eerst die van de ander
vastpakken om te verzoenen, moet je daadwerkelijk de hoop voelen
dat je iets doet wat de wereld zal verbeteren, al moet je dit niet
vergeten: kom na het knielen weer overeind en recht samen de rug.
Dit gedicht tekent de sensibiliteit van Marieke Lucas Rijneveld. Als kind van haar tijd vangt zij de niets ontziende snelheid en openhartigheid van boodschappen op sociale media op en reageert vanuit haar eigen metier: met een gedicht. Getekend door onverzettelijkheid, maar evenzeer blijk gevend van het besef dat de dichter die haar voorging ‘het beter bewoonbaar maakt’. Zij pleit voor verbroedering.
Zo geeft Marieke Lucas Rijneveld er in haar gedicht blijk van dat zij op haar manier de boodschap van Amanda Gorman goed heeft begrepen. Authentiek en met beide benen wortelend in grond van haar herkomst dicht zij met realistische en krachtig gekleurde pennenstreken. Lees ook het gedicht dat zij op verzoek van het dagblad Trouw schreef speciaal voor de kersteditie 2020 van Tijdgeest, het weekendmagazine.
De troostzoekers
Zoals geluk gevaarlijk is voor wie er spaarzaam mee omgaat,
voor wie niet-leven een koud kunstje werd, voor wie hier binnenkomt
en twijfelt aan alles wat mooi is, twijfelt aan zijn plek in de wereld,
voor wie eindeloos teert op het verlangen naar beterschap,
voor wie niet breekbaar wil zijn net zo min als populierensterk
en wie mij raakt geef ik de wind, voor wie met een bevel tot
omhakken in de hand rillerig plaatsneemt of juist wil opbloeien
en zie me, voor wie alleen wil zijn maar het niet langer meer kan.
Zoals geluk gevaarlijk is voor hen die het niet kunnen delen,
voor wie wel glimlacht maar de snik onzichtbaar en hoog in
de keel heeft, voor wie alles verloor waar hij van hield, voor hen die
de koek uit de mond sparen en altijd andermans honger stillen,
voor wie weerloos omgaat met de dingen, voor wie iedere
avond zichzelf het donker van zijn kop injaagt, voor wie de hoop
heeft opgegeven als een zieke kameraad, voor wie van alles denkt
maar te weinig uitspreekt, voor wie moe is maar niet meer
in slaap komt en eeuwig ligt te woelen, voor hen die willen leunen,
voor wie onder de mensen wil zijn als onder een warme deken,
voor wie niet weet wie hij is en altijd onzeker, we zijn de leegte,
zeggen we, we zijn de leegte en weten niet hoe ons te vullen.
Zoals geluk gevaarlijk is voor de roekeloze, voor wie verstrikt zit
in eigen-ik, voor wie de weerloosheid weg-eet, koopt, slikt, voor wie
zichzelf bezeert omdat een ander het niet meer doet, voor wie
stemmen hoort maar zelden een lief woord, voor wie bang is om
verlaten te worden en in een leeg huis thuis te komen, voor wie zélf
uit voorzorg iedereen verlaat, voor wie weet dat het hart op vele
manieren kan breken en vergeet dat het ook op vele manieren
weer kan helen, voor wie en voor iedereen is hier de plek.
Marieke Lucas Rijneveld schrijft in gewone taal over het gewone leven met een welhaast ongeëvenaarde dynamiek in dwingende verzen. Met een ongebreidelde fantasie die een ontwapenende inkijk geeft in het leven, waar ze zich een weg in zoekt. Haar roman, ‘De avond is ongemak’, een deels autobiografisch verhaal over een streng gereformeerd boerengezin dat na de dood van de oudste zoon volkomen desintegreert, werd met veel lof ontvangen. Om het schurende verhaal en om de beeldende zinnen waarmee ze het alsmaar donkerder wordende leven van hoofdpersoon Jas sprankeling gaf. Voor de moeder is in die roman - evenals overigens in haar poëzie - een grote rol weggelegd. Toch schreef ze voor Trouw een gedicht over haar oma. “Dat vond ik makkelijker dan een gedicht over mijn moeder.”
Vraag je waarom, dan pakt ze de ‘Verzamelde gedichten’ van Ida Gerhardt erbij. Ze leest voor, ‘Sonnet voor mijn moeder’.
Gij hebt, Moeder, dit leven zwaar gedragen.
Gelijk ik het zwaar draag. Wij zijn verwant.
Wij horen in dit stormbevochten land
van kavels, tussen dijk en stroom geslagen.
Ik heb uw gang: die driftige en toch trage
voetstap, die onverzettelijke trant.
Uw harde hand herken ik in mijn hand,
onwrikbaar om de schrijfstift heengeslagen.
Machtig zijn wij, in liefde en in haat.
Gij hebt u dóódgehaat, hatend het meest
uzelve, om de liefde die gij schond.
Ik ben genezen van het bitter kwaad.
En eer in stugheid, wie gij zijt geweest:
van mijn talent de donkere moedergrond.
Marieke Lucas Rijneveld zegt daarover. “Om dit gedicht zou ik kunnen huilen, ik herken er van alles in. Hoe Gerhardt de lastige band tussen moeder en dochter beschrijft, met zoveel diepgang en zoveel pijn en zo dichtbij alsof er niks aan verzonnen is, vind ik ongelooflijk knap. Zelf schrijf ik daar ook over, maar de moeder in mijn werk is niet één op één mijn eigen moeder, ik maak haar lelijker, ik maak haar mooier. Hier lees ik de pijn van een kind met een moeder die zichzelf niet leuk vindt, net als het verlangen naar een moeder die er ís. Maar ik lees ook vergeving: “Ik ben genezen van het bitter kwaad.”
In haar roman en gedichten is de moeder een afwezige figuur: ze stopt met eten, staat met haar rug naar de kinderen als zij aan tafel zitten. In een van haar recente gedichten schrijft ze: Wat ons zo raakt: moeder kwijt tussen alle zorgen opgestapeld als / verhuisdozen.
“In mijn werk zit een gemis, ja, van een moeder die als je thuiskomt uit school, vraagt hoe je dag was.”
Soms droomde ik dat (…) mijn moeder eindelijk eens gewoon thee ging zetten, de bank bewonen.
“Dieuwertje Blok werd in mijn roman een soort ideale moeder, wat ze denk ik ook is, zo ziet ze er tenminste uit. Hoe hard het ook stormt en wat voor chaos de pieten er ook van maken, zij houdt alles onder controle. Dat wil je van een moeder. Als kind kun je ernaar verlangen om als een schuimpje of taaitaaipopje in de armen van Dieuwertje Blok te liggen.”
Dieuwertje Blok als oermoeder, dat kan alleen Rijneveld verzinnen. Zoals een beeld als: In dit huis zijn ochtenden als botte messen, de keuken staat blauw / alsof de zee een stoel heeft gekregen of Mama bladerde vluchtiger door // mij heen dan door het blad alleen in haar poëzie voorkomt. Van dat soort beelden bedenkt ze er wel honderd, of nog meer, die ze in stromende regels over elkaar heen laat buitelen.
“Het verhaal gaat dat Roald Dahl ooit een vliegtuigongeluk had gehad. Hij viel daarbij op zijn hoofd en daardoor kon hij schrijven. Volgens mij heb ik ook zoiets meegemaakt, alleen weet ik er niks meer van.
Ik heb een enorme fantasie. Als ik ga schrijven, gaat er een heel register open, wat soms ook gevaarlijk is, want ik kan mezelf heel bang maken. Ik geloof nog in monsters, daarom heb ik nu een krokodilknuffel van bijna twee meter gekocht. Dan voel ik me veilig.
Ook als kind was ik bang. Mijn dagboeken staan vol gebeden: ‘God, maak oma alsjeblieft beter, dan zal ik voortaan mijn bord leeg eten.’ Ik was een heel slechte eter, vandaar.
Nee, die gebeden werden niet verhoord. En toch durfde ik niet boos te worden op God, stel dat ie nóg iemand zou weghalen, mijn vader of mijn moeder.
Vraagt iemand me nu of ik in God geloof, dan zeg ik geen nee. Dat vind ik dan ook weer zielig, alsof ik iemand kwets. Wie weet zit ie daar op de wolken. Hem helemaal verliezen zou ik niet willen. Ik houd mijn lijntje.”
Zijn die kolkende zinnen ook een manier om dichter bij de angst te komen?
“Ik voel me een woelmuis, altijd alles aan het omspitten en daar dan kunst van maken. Ik kan niet weg van de angst of het donker, ik wil ernaar toe, omdat ik daar het beste over kan schrijven. Zo kan ik het leven begrijpen, en vasthouden, door het aan te gaan.
“Als ik bang voor iets ben, voor de tandarts bijvoorbeeld, kan ik er altijd nog een gedicht over schrijven. Dan maak ik het een beetje behapbaar.”
Gedichten schrijft ze makkelijker dan proza.
“Bij poëzie voel ik meer vrijheid. Maar ik zou nog wel van Gerhardt willen leren: zoveel zeggen in zo weinig woorden en zo strak.
Vroeger was ik heel slordig. Wim Brands, bij wie ik poëzieles volgde, zei ooit: ‘Je doet maar wat.’ Daar schrok ik van. Maar hij had gelijk: ik wilde heel graag en ik had zoveel woorden om uit te spreken dat ik soms te veel in één gedicht wilde stoppen. Nu probeer ik iets compacter te schrijven, de beelden meer ruimte te geven, anders verdwijnen ze in die enorme hoeveelheid taal en dat vind ik zonde.
Anna Enquist was mijn grote voorbeeld. Ik las voor het eerst een gedicht van haar bij logopedieles, dat hing daar aan de muur. ‘Slaap je niet, dan lig je toch’, die regel is mij altijd bijgebleven. Bij Enquist las ik gedichten over rouw, dood, verlies. Ik kende alleen de taal van de Bijbel, bij haar zag ik hoe je ook kunt schrijven.
Nu werk ik weer aan een roman. Dan moet ik doen alsof ik niet onzeker ben. Tegen mezelf zeggen: ‘Dit is het beste wat ik maak.’ Mijn schrijven is vallen en doorgaan. Als er één zin niet goed staat, kan ik niet verder, een slap hoofdstuk kan ik niet laten liggen met het idee dat komt later wel. Nee, want die lelijke zin, dat lelijke hoofdstuk, die beïnvloeden alles wat volgt. Maar het is ook magisch, hoor.”
In ‘Fantoommerrie’ zitten gedichten over het meisje dat zich jongen voelt.
Zoals je bij kippen aan de oorlellen kunt zien wat voor kleur / eieren ze leggen, zo zou je aan het meisje de jongen in haar / moeten herkennen.
“Eigenlijk wilde ik een hele bundel over gender maken, maar er zijn wat gedichten gesneuveld.
Op dit moment denk ik dat ik liever een jongen zou zijn. Tussenin is lastig: aangesproken worden als meisje of als vrouw, dat klopt niet. Als man ook niet, maar als jongen? Misschien. Het is fijn om dat in een romanpersonage te proberen, maar ik schrijf ook voorzichtig, want voor je het weet, ga je er helemaal in mee. Ik wil niet de jongen worden die ik opvoer in mijn boek. Die heb ik verzonnen. Hij ligt dichtbij mij, maar ik ben hem niet.”
Marieke Lucas Rijneveld zou het liefste een ‘mensenkind’ zijn: Dag lief mensenkind, groei maar groot en onbevreesd.
“Iemand die heel belangrijk voor me is, noemde me ooit zo. Mensenkind, dat vind ik zo lief en warm. Zo zou ik altijd genoemd willen worden, zo voel ik me.”
En oma worden, is dat nog een wens?
“Het zou héél gek zijn als ik oma word. Moeder zou ik al gek vinden, ik kan me niet met dat woord identificeren. Overigens, mannen kunnen vader en moeder tegelijk zijn, vind ik. Maar voor mij voelt het veel te groot. Kun je kinderen krijgen als je zelf nog een kind bent?”
Vissersgeduld
In iedere kamer van het huis liet oma een gebloemd zakdoekje
achter alsof ze wilde onthouden dat ze tot stof zou wederkeren.
Had haar liever tussen de plantenpers gelegd, zachtjes aandrukken,
wat je verliest gaat bij je horen, het hart een bloemenvaas, ik
zou haar goed schuin afsnijden zoals me was geleerd. Tegen haar
borst aangedrukt als een diep geheim leerde ik alles waar juffen
van zeiden dat het nooit goed zou komen: klokkijken, deelsommen,
aardrijkskunde. Nooit wist ik precies waar we op de kaart woonden,
maar wel dat ik bus 53 naar oma moest nemen, koud geworden
kroketjes in mijn rugzak, wat Donald Ducks. Tot ze op een dag zei:
de dood heeft niet langer last van vissersgeduld, en wie ben ik nou,
een piraat wachtend op een wak voor het schip. Ik had mijn armen
om haar heen gelegd als om een mooie bos bloemen, luisterde over
hoe een wolf haar had gevraagd of ze misschien wat suiker in huis
had en meteen bij haar introk. Vanaf de rand van haar bed keek
ik toe hoe oma zo wit werd als een custardpuddinkje, de verhalen die
ze vertelde hadden niet langer meer een gelukkig einde, niet in
één sprookje kwam kanker voor, of hoe je een wolf de deur weigerde.
Aders lagen als wortels over haar handen, nergens in huis vond ik
een zakje snijbloemenvoedsel of hoe ik haar kon helpen. Alle doden
zijn van aardewerk gemaakt, zei oma, voor eeuwig staan ze in de
servieskast van het hoofd, nooit zal je me vergeten. Ik kamde haar
krullen, als een spierwitte ruimtevaarder wachtte ze voor vertrek, ik
stuurde talloze gebedjes naar de hemel maar kreeg ze ongeopend weer
terug. En voordat ze ganzenbord had uitgespeeld lag ze al op haar rug,
vakje achtenvijftig, net de put getrotseerd, en nu dit, hoopte nog zo:
gooi hoog, alsjeblief. Op de achtergrond de ruis van het acht-uur
journaal. Stop de wereld, stop de wind, gooi het vervoer plat, zeg de
zee niet zo wild te spelen, de custardpudding is ingezakt. Huilde daarna
om de spierwitte ruimtevaarder, om de verroeste schroefjes van de
plantenpers, om het huis dat nu eeuwig in zondagsrust verkeerde, de
zakdoekjes opgevouwen, het schip vertrokken, de wolf opgerot.
Wie kennisneemt van het werk van Marieke Lucas Rijneveld, ontdekt dat ze een krachtig eigen idioom heeft met beelden uit de gewone mensentaal, met een onmiskenbaar eigen boodschap, een eigenzinnige boodschap die net zo goed schuurt als vertederend is. Evenals Leo Herberghs heeft dit mensenkind een sterk besef van de kracht en de schoonheid van de natuur die zijn en haar leven mede bepaalt.
Het moge duidelijk zijn dat de jury verheugd is dat Marieke Lucas Rijneveld haar nominatie heeft geaccepteerd. Zij ziet reikhalzend uit naar een sprekend kleinood voor het Frontenpark.
Namens de jury van de Leo Herberghs Poëzieprijs,
Frans van Wijmen, voorzitter
Maastricht, 6 mei 2021
Credits:
foto Jean Schijen